eigengerechtigheid

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ei·gen·ge·rech·tig·heid
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord eigengerechtigheid eigengerechtigheden
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

eigengerechtigheid v [2]

  1. het geheel naar eigen oordeel en op eigen gezag te werk gaand
     „Onze gerechtigheden zijn als een wegwerpelijk kleed” (Jesaja 64:6). Zoals het naakte lichaam onder gescheurde lappen gezien wordt, zo wordt ook het lichaam des doods gezien onder en door de gescheurde lompen van eigengerechtigheid. Wij kunnen onze plichten wel besmetten, maar zij kunnen ons niet rechtvaardigen.[3]
Vertalingen

Gangbaarheid

Verwijzingen