egocentriciteit
Uiterlijk
- ego·cen·tri·ci·teit
- afleiding van egocentrisch met het achtervoegsel -teit[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | egocentriciteit | egocentriciteiten |
verkleinwoord |
de egocentriciteit v
- het vooral op zichzelf en het eigenbelang gericht zijn
- ▸ De gerechtspsychiaters kwamen vrijdagnamiddag aan het woord en die omschreven Janssen als een kernpsychopaat en als een wolf in een schaapsvacht, die zijn zelfbeeld hoog probeert te houden. De narcist met een grote egocentriciteit ziet zichzelf als een goede vader voor zijn kinderen en goede partner voor zijn vrouw met een mooie job als leraar.[2]
- Het woord egocentriciteit staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron bpr, dar“Gerechtspsychiaters: 'Janssen is psychopaat als een wolf in een schaapsvacht'” (07/10/2011), De Standaard