eeuweling

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • eeu·we·ling
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord eeuweling eeuwelingen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de eeuwelingm

  1. iets of iemand die 100 jaar bestaat
    • Maar ondanks bouwvakkers, containers en stapels tegels opende EMOS vrijdagavond toch als trotse eeuweling het jubileumjaar. Met de presentatie van het jubileumprogramma, dat zich over een vol jaar uitstrekt en een feestavond, die het alleszeggende thema had ‘Van oud naar nieuw.’ „Want zo zien we het”, aldus Scholten en Ten Vergert, „we staan weer voor een heel nieuw hoofdstuk in onze honderdjarige geschiedenis. Onze oude kleedkamers waren al jaren afgeschreven. De nieuwe zijn na de winterstop klaar.” [2] 
    • Mevrouw Veldhuis woont sinds 1997 in het woonzorgcentrum Huize Franciscus. En met veel plezier. Ze heeft het er bijzonder naar de zin. Ze geniet volop van de activiteiten en van het dagelijkse gezelschap in de huiskamer van medebewoners. De eeuweling is in Lattrop geboren en trouwde in 1943 met Hendrik Veldhuis, de plaatselijke rijwielhandelaar. Ze kregen drie kinderen. Haar geheim om oud te worden: "Gewoon hard werken." [3] 
    • De streng gereformeerde eeuweling krijgt al sinds zijn oprichting te horen dat de tijd er heeft stilgestaan. Zelf vatten SGP’ers die spot en kritiek maar op als compliment voor standvastigheid en gehechtheid aan tijdloze principes. [4] 
Synoniemen
Verwante begrippen

Gangbaarheid

74 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[5]

Verwijzingen