eenwieler
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- een·wie·ler
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | eenwieler | eenwielers |
verkleinwoord | eenwielertje | eenwielertjes |
Zelfstandig naamwoord
de eenwieler m
- een fiets met één wiel vooral gebruikt voor acrobatiek
- Eenwieler hockey: Zet een kakker op een clownsfiets en je hebt eenwieler hockey. Behalve dat je op een circusfiets door de zaal zwiert, zijn de regels exact hetzelfde als bij hockey. De twee teams proberen zoveel mogelijk punten te scoren door de bal in de goal van de tegenstanders te slaan. Makkie toch? Nu alleen het fietsen nog onder de knie krijgen.[1]
- Uit China komt een spectaculaire act waarin veertien artiesten op eenwielers in vliegende vaart door de piste rijden, maar daarbij ook zelfs vijf man hoog op een fiets blijven jongleren.[2]
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord eenwieler staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "eenwieler" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[3] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ de Telegraaf 04 jan. 2016
- ↑ de Telegraaf RICHARD VAN DE CROMMERT 18 dec. 2013
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be