eenkoppig

Uit WikiWoordenboek


Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • een·kop·pig
Woordherkomst en -opbouw
stellend
onverbogen eenkoppig
verbogen eenkoppige
partitief eenkoppigs

Bijvoeglijk naamwoord

eenkoppig

  1. bestaande uit één persoon
    • Over 5 jaar hoopt zij dat de grote zorggiganten hebben plaatsgemaakt voor kleine verpleeghuizen zonder managementlagen en „roofridders in maatpakken” maar met een eenkoppig bestuur dat de touwtjes stevig in handen heeft. Liefst in de persoon van een gepensioneerde oudere dame die haar hele leven in de zorg werkte. „Ze heeft gezag, verstand van zaken en verlangt de beste kwaliteit.” [1] 
    • Het Spijkenisse Medisch Centrum heeft een nieuwe directeur. Vanaf januari gaat Martin Verveer aan de slag in het voormalige Ruwaard van Putten ziekenhuis in Spijkenisse. Hij wordt tot 1 april volgend jaar ingewerkt door adjunct-directeur Marcel Remijn, waarna Verveer alleen doorgaat in de eenkoppige directie. [2] 
    • Ook stemde de gemeenteraad met 44 van de 45 stemmen voor een oproep aan het kabinet om zo snel mogelijk over te gaan op regulering van wietteelt in Nederland. Alleen de eenkoppige CDA-fractie stemde tegen beide voorstellen. [3] 

Gangbaarheid

94 % van de Nederlanders;
88 % van de Vlamingen.[4]


Verwijzingen

  1. De Telegraaf 03 dec. 2012 PVV op de bres voor ouderenzorg
  2. De Telegraaf 02 dec. 2013 Nieuwe directeur voor Spijkenisse MC
  3. De Telegraaf 06 nov. 2014 Amsterdamse raad wil gereguleerde wietteelt
  4. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be