eenhandig

Uit WikiWoordenboek


Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • een·han·dig
Woordherkomst en -opbouw
stellend
onverbogen eenhandig
verbogen eenhandige
partitief eenhandigs

Bijvoeglijk naamwoord

eenhandig [1]

  1. met gebruikmaking van één hand
    • Alle zes bereiden ze zich zeer serieus voor op de afvalrace richting het eerste grandslamtoernooi van dit seizoen. Richel Hogenkamp werd nog niet zo lang geleden geopereerd aan haar linkerpols en wil met een éénhandige backhand het kunstje klaren. Arantxa Rus is ook weer op de goede weg, nu ze is herenigd met coach Ralph Kok. Met hem beleefde ze van 2009 tot 2012 een uitstekende periode. [2] 
    • Owen de Heer is zeventien jaar oud en doet mee aan het Nederlands kampioenschap Rubiks kubussen oplossen. Dit kampioenschap werd vandaag gehouden in het Utrechtse Hoogland. Vorig jaar won hij de competitie one-handed: het oplossen van de klassieke kubus met slechts één hand. Een handicap maakt het hem onmogelijk het klassieke speelgoed met twee handen op kleur te sorteren. Hij wist zijn titel vandaag met een tweede plaats (16,56 seconden) niet te prolongeren, maar dat maakt het eenhandig oplossen van de kubussen niet minder knap. [3] 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

92 % van de Nederlanders;
89 % van de Vlamingen.[4]


Verwijzingen