eelterig
Uiterlijk
- eel·te·rig
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | eelterig | eelteriger | eelterigst |
verbogen | eelterige | eelterigere | eelterigste |
partitief | eelterigs | eelterigers | - |
eelterig
- met eelt bedekt; met een verdikte, harde huid bedekt
- En hij klopte met zijn eelterig handje op zijn blauwe kiel, onder zijn sleutelbeen, dat het hol klonk. [1]
- Het woord 'eelterig' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "eelterig" herkend door:
75 % | van de Nederlanders; |
84 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ (1951)–Robert Franquinet Mijn hart zal niet vrezen
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be