eelterig

Uit WikiWoordenboek


Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • eel·te·rig
Woordherkomst en -opbouw
  • afleiding van eelt met het achtervoegsel -erig
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen eelterig eelteriger eelterigst
verbogen eelterige eelterigere eelterigste
partitief eelterigs eelterigers -

Bijvoeglijk naamwoord

eelterig

  1. met eelt bedekt; met een verdikte, harde huid bedekt
    • En hij klopte met zijn eelterig handje op zijn blauwe kiel, onder zijn sleutelbeen, dat het hol klonk. [1] 

Gangbaarheid

75 % van de Nederlanders;
84 % van de Vlamingen.[2]


Verwijzingen

  1. (1951)–Robert Franquinet Mijn hart zal niet vrezen
  2. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be