dwazerik
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- dwa·ze·rik
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | dwazerik | dwazeriken |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
de dwazerik m
- iemand die dwaas is
- ‘Misschien ben ik een naïeve dwazerik, maar ik denk dat we er tegen de volgende verkiezingen in zullen slagen om de kiezers goed uit te leggen wat we allemaal hebben gedaan om de vluchtelingencrisis aan te pakken, om de veiligheid te verhogen, om de sociaal-economische problemen op te lossen enzovoort.’ [2]
- En toch desondanks dat alles had hij nog de moed en vond hij de nog de kracht om mij en zijn partij ter hulp te schieten. En ik, ik dwazerik die al bijna dertig jaar met hem optrok, hem dertig jaar geleden vergezeld had naar de hoofdstad, besefte pas op dat ogenblik, toen ik op mijn beurt het spreekgestoelte beklom en het woord nam, tot welke opoffering, tot welke overgave die man in staat was. Ik stokte gewoon. [3]
- zorgeloos persoon
Synoniemen
- [1] dwaas
Gangbaarheid
- Het woord dwazerik staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "dwazerik" herkend door:
74 % | van de Nederlanders; |
93 % | van de Vlamingen.[4] |
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ De Standaard 31/08/2016 om 15:57 door poj ‘Mijn partij doet er alles aan om zoveel mogelijk Vlaams Belang-kiezers aan onze kant te krijgen’
- ↑ De Standaard 07 NOVEMBER 2011 Tot ziens, grand seigneur
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be