Naar inhoud springen

dwarsliggen

Uit WikiWoordenboek
  • dwars·lig·gen

dwarsliggen [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
dwarsliggen
lag dwars
dwarsgelegen
klasse 5 volledig
  1. in dwarse richting liggen
    • De omgevallen boom lag dwars over de weg en hinderde daardoor het verkeer. 
  2. zich op een onredelijke wijze tegen iets verzetten
    • Dwarsliggen mag in Brussel: elk EU-land heeft wel eens een ‘breekpunt’. Zo had Nederland dit vorig jaar nog nog met het Oekraïne-referendum. Maar Kaczynski’s Polen doet moeilijk over vrijwel élk dossier: vluchtelingen, klimaat, energie. Het land, ooit de belofte van het ‘nieuwe Europa’, heeft zich daarmee buitenspel gezet. Dat veel EU-leiders op dit moment flirten met het concept van een ‘Europa van meerdere snelheden’, waarbij de EU uiteen zou vallen in groepen landen die wél door een deur kunnen, spreekt boekdelen.[2]  
98 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Stéphane Alonso 8 maart 2017
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be