dwarshoofd

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • dwars·hoofd
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord dwarshoofd dwarshoofden
verkleinwoord dwarshoofdje dwarshoofdjes

Zelfstandig naamwoord

dwarshoofd o [1]

  1. een buitengewoon eigenwijs persoon
    • Twee andere hoofden, stijfhoofd en dwarshoofd verwijzen naar halsstarrige, koppige mensen. [2] 
    • ‘Hendrik Plunder,’ antwoordde nu de schildknaap, ‘moet een dwarshoofd zijn, wien de monnikspij schier te eng wordt, hoewel hij ten gevolge van de strenge regelen zijner orde, en onder de harde boetedoeningen, die hem voortdurend worden opgelegd, bijna in eene mummie veranderd is.’ [3] 
Synoniemen

Gangbaarheid

84 % van de Nederlanders;
88 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen