duvelke

Uit WikiWoordenboek
Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: Duvelke

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • du·vel·ke
Woordherkomst en -opbouw
  • afgeleid van duvel met het achtervoegsel -ke

Zelfstandig naamwoord

het duvelkeo

  1. verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord duvel
    • In hoever daarbij het duvelke van de ijdelheid daarbij een rol speelt, wil ik nu onaangeroerd laten. [1]
  2. kolomkacheltje, een klein maar krachtig kacheltje
    • Een versleten ‘duvelke’, met gloeiende kolen in z'n buikje, stond onder den schoorsteen te branden. [2]
  3. steekkarretje op 2 wielen
    • Je ziet een harnas bijvoorbeeld, waar de middeleeuwer uit is weggelopen en dat op het trottoir voor een winkel met antiquiteiten staat. Met behulp van zo'n karretje, duvelke geheten, wordt het tegen sluitingstijd door een platinablonde vrouw naar binnen gereden. [3]

Gangbaarheid

Verwijzingen