dumme

Uit WikiWoordenboek

Duits

Uitspraak
Woordafbreking
  • dum·me

Bijvoeglijk naamwoord

dumme

  1. onbepaald (zonder lidwoord) nominatief vrouwelijk enkelvoud van dumm

dumme

  1. onbepaald (zonder lidwoord) accusatief vrouwelijk enkelvoud van dumm

dumme

  1. onbepaald (zonder lidwoord) nominatief meervoud van dumm

dumme

  1. onbepaald (zonder lidwoord) accusatief meervoud van dumm

Bijvoeglijk naamwoord

dumme

  1. bepaald nominatief mannelijk enkelvoud van dumm

dumme

  1. bepaald nominatief vrouwelijk enkelvoud van dumm

dumme

  1. bepaald accusatief vrouwelijk enkelvoud van dumm

dumme

  1. bepaald nominatief onzijdig enkelvoud van dumm

dumme

  1. bepaald accusatief onzijdig enkelvoud van dumm

Bijvoeglijk naamwoord

dumme

  1. onbepaald nominatief vrouwelijk enkelvoud van dumm

dumme

  1. onbepaald accusatief vrouwelijk enkelvoud van dumm