duku

Uit WikiWoordenboek

Surinaams

Uitspraak
Woordherkomst en -opbouw
  • Ontleend aan Nederlands doek, tevens geleend (als benaming voor een soort geweven stof) in vele talen over de hele wereld via de zeehandel. [1]

Zelfstandig naamwoord

duku

  1. doek, geweven stof
    «‘Mi wei̯fi, wer' wąn pɩs-duku gi mi, dan yu pɔt' mi lidǫ' na ɩni wą' baki, dą' mi go prei̯ lei̯k' mi na wąn nyunyu pikin.’ So hɛm wei̯fi teki Anąnsi, a wer' na pɩs-duku gi hɛm.»[2]
    „Mijn vrouw, doe me een luier om, en leg me neer in een bak. Dan speel ik alsof ik een jong kind ben. Aldus nam zijn vrouw Anansi, en kleedde hem met een luier.
  2. (pregnant) (informeel) geld, flap
Opmerkingen
  • Ook weer teruggeleend in de straattaal van het Nederlands als doekoe “geld”.

Verwijzingen

  1. Bronlink Weblink bron duku in:
    N. van der Sijs (red.)
    Uitleenwoordenbank van het Nederlands (2015) op uitleenwoordenbank.ivdnt.org
  2. Bronlink Weblink bron
    Melville J. Herskovits en Frances S. Herskovits
    “Suriname folk-lore” (1936), Columbia University Press, New York, p. 232 op dbnl.org op Wikipedia