duivels

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • dui·vels
Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van duivel met het achtervoegsel -s

Tussenwerpsel

duivels

  1. een uitroep van verbazing
    • Duivels zeg! 
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen duivels duivelser duivelst
verbogen duivelse duivelsere duivelste
partitief duivels duivelsers -

Bijvoeglijk naamwoord

duivels

  1. als een duivel
    • Dat was echt een duivels plan. 
     Soms werd Nicolaas door zoveel duivelse Pieten gevolgd, dat die de heilige totaal overheersten.[1]
  2. vervloekt.
    • Die duivelse jongen heeft weer iets uit mijn tuin gestolen! 
  3. boos, ongeduldig
    • Je wordt er duivels van. 

Bijwoord

duivels

  1. In hoge mate
    • Ik was toen echt even duivels kwaad. 
    • Dat was duivels moeilijk om te doen. 
Uitdrukkingen en gezegden
  • duivels dilemma
een keuzesituatie waarbij beide keuzes heel verwerpelijk zijn
 Nick Bos, vicevoorzitter van het college van bestuur van de UM, vertelde destijds dat de universiteit voor een duivels dilemma stond. Aan de ene kant voelde het volgens hem moreel niet goed om als onderwijsinstelling, die door de overheid gefinancierd wordt, cybercriminelen te betalen. Maar de belangen van studenten, medewerkers en onderzoekers van de UM wogen zwaarder. De universiteit besloot daarom het bedrag aan de hackers te betalen.[2]

Zelfstandig naamwoord

de duivelsmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord duivel

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. “Het hele jaar rond: van Sinterklaas tot Sintemaarten” (1973), Lemniscaat op Wikipedia, p. 14
  2. Bronlink geraadpleegd op 30 juni 2022 Weblink bron “Universiteit Maastricht krijgt losgeld dat in 2019 na hack betaald werd terug” (02 juli 2022), NU.nl
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be