duid

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • duid

Werkwoord

vervoeging van
duiden

duid

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van duiden
    • Ik duid. 
  2. gebiedende wijs van duiden
    • Duid! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van duiden
    • Duid je?