dubbelbloed

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • dub·bel·bloed
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord dubbelbloed dubbelbloeden
verkleinwoord dubbelbloedje dubbelbloedjes

Zelfstandig naamwoord

de dubbelbloedv / m

  1. persoon van gemengd ras
     De (dubbelbloed)kinderen groeiden vervolgens op in een witte maatschappij - zeker Limburg kende toen nog geen gekleurden - en werden regelmatig blootgesteld aan discriminatie. "De pijn die dit tot gevolg heeft, ebt vaak generaties door", vertelt kunstenaar Brian Elstak, die betrokken is bij de tentoonstelling.[1]
     Haar ‘meest zwarte neef’ bracht uitkomst. ‘Niks halfbloed! Dubbelbloed ben je!’ Twee ouders, twee culturen, twee soorten bloed. Natuurlijk, dat moest het zijn.[2]
Synoniemen
Hyponiemen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Bronlink Weblink bron “'Ook zwarte militairen vochten voor onze vrijheid, maar dat weet bijna niemand'” (03-02-2020), NOS
  2. Bronlink Weblink bron “Dubbelbloed” (geraadpleegd 8 maart 2021), leeskost