druppelde
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- drup·pel·de
Werkwoord
vervoeging van |
---|
druppelen |
druppelde
- enkelvoud verleden tijd van druppelen
- Ik druppelde.
- Jij druppelde.
- Hij, zij, het druppelde.
- Ik druppelde.
vervoeging van |
---|
druppelen |
druppelde