drup

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • drup
enkelvoud meervoud
naamwoord drup druppen
verkleinwoord drupje drupjes

Zelfstandig naamwoord

de drupm

  1. druppel
    • Uit de kraan komt geen drup. 
  2. het vallen van druppels
    • Hoewel het gestopt was met regenen, zorgde de drup van de bomen ervoor dat we kletsnat thuis kwamen. 
Synoniemen
Uitdrukkingen en gezegden
  • van de regen in de drup

Werkwoord

vervoeging van
druppen

drup

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van druppen
    • Ik drup. 
  2. gebiedende wijs van druppen
    • Drup! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van druppen
    • Drup je? 

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
94 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be