drukknoop
Uiterlijk
- druk·knoop
- Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘knoop waarvan de delen op elkaar sluiten’ voor het eerst aangetroffen in 1908 [1]
- samenstelling van druk en knoop [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | drukknoop | drukknopen |
verkleinwoord | drukknoopje | drukknoopjes |
- knoop waarvan de twee delen op elkaar gedrukt vast aan elkaar blijven zitten
- „Rijden we open of dicht?” Open uiteraard, zo deden we het thuis ook. Eend-rijder Kees-Jan Smit maakt de klemmen boven de voorruit los, de rest doen we samen; man links, man rechts. Rollen tot halverwege het dak, nog twee klemmen lossen en zo symmetrisch mogelijk doorrollen tot de achterruit, waar het geheel met drukknopen wordt vastgezet. Voilà, de vierpersoons cabrio die de 2CV van 1948 tot 1990 was, de anti-auto van mijn ouders. De enige auto waarin ik niet wagenziek werd.[4]
- Ze haalt haar eigen holster onder haar T-shirt vandaan. Het is zacht en klein, haar piepkleine Smith&Wesson-pistool klikt ze met een drukknoop aan haar beha-bandje, onder haar borsten. „Wijde top erover, niemand die het ziet. Alleen heel soms een zweetplekje.” Maar één greep onder haar T-shirt en ze houdt een belager onder schot. [5]
- Het woord drukknoop staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "drukknoop" herkend door:
94 % | van de Nederlanders; |
76 % | van de Vlamingen.[6] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "drukknoop" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ drukknoop op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC Bas van Putten 4 februari 2017
- ↑ NRC Maartje Somers 29 september 2016
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be