drukker

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • druk·ker
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord drukker drukkers
verkleinwoord drukkertje drukkertjes

Zelfstandig naamwoord

de drukkerm

  1. (beroep) een persoon die afdrukken maakt
    • De drukker had ons een proefdruk gestuurd. 
  2. een mechanisme om een jas te sluiten, drukknoop
    • De drukker was beschadigd en daardoor kon de jas niet meer dicht. 
  3. iemand die zich aan zijn plicht probeert te onttrekken
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Bijvoeglijk naamwoord

drukker

  1. onverbogen vorm van de vergrotende trap van druk

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen