druiprek

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

druiprek
Uitspraak
Woordafbreking
  • druip·rek
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord druiprek druiprekken
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het druipreko

  1. rek waar de vaat na het afwassen kan uitlekken voordat men het met de vaatdoek afdroogt
    • Geen druiprek, geen warm water, geen tapkraan, geen koffiepercolator, geen twee dezelfde glazen, geen vaste rekken', somde Veerle Vervaeke op de gemeenteraadszitting de tekortkomingen van de parochiezaal in Kanegem op. 'Ook het sanitair is bedenkelijk: er is geen spiegel, het handwasbakje werkt niet en de hygiëne laat te wensen over', vervolgde ze. [2] 
    • Hij hoorde zijn moeder het gas onder de fluitende ketel uitdraaien, het water in de afwasbak gieten en het druiprek naast de gootsteen op het aanrecht zetten. Toen hij de eerste voorwerpen uit het sop hoorde tillen en in het rek zetten, bukte hij zich een weinig voorover. ‘Nog even,’ dacht hij, ‘denkelijk droogt ze zelf af.’ Zijn vader begon op en neer te lopen. [3] 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

97 % van de Nederlanders;
93 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen