druilen
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- drui·len
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
druilen |
druilde |
gedruild |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
druilen
- absoluut in halfslapende toestand, op lusteloze wijze zijn, soezen, suffen
- absoluut (verouderd) langzaam handelen of spreken, traag zijn (1811) [2]
- onpersoonlijk regenachtig zijn, op lusteloze wijze regenen [3]
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
- [2] motten, motregenen
Vertalingen
Zelfstandig naamwoord
druilen mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord druil
Gangbaarheid
- Het woord druilen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "druilen" herkend door:
90 % | van de Nederlanders; |
86 % | van de Vlamingen.[4] |
Verwijzingen
- ↑ druilen op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Nederduitsch taalkundig woordenboek. P. Weiland 1807-1811
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑
Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 7
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Zwak werkwoord (-d) in het Nederlands
- Werkwoord in het Nederlands
- Niet-samengesteld werkwoord in het Nederlands
- Absoluut werkwoord in het Nederlands
- Verouderd in het Nederlands
- Onpersoonlijk werkwoord in het Nederlands
- Zelfstandignaamwoordsvorm in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 90 %
- Prevalentie Vlaanderen 86 %