dromer

Uit WikiWoordenboek
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • dro·mer
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord dromer dromers
verkleinwoord dromertje dromertjes

Zelfstandig naamwoord

dromer m

  1. een persoon (man) die droomt.
  2. een idealist, een niet realistisch persoon.
    • Hij is meer een dromer dan een aanpakker. 
     Allemaal dromers die hun dromen waarmaakten.[1]
  3. (waterbeheer) Een dromerdijk of dromer is een extra dijk voor het geval de slaperdijk geen stand houdt. Het is de laatste in het rijtje waker - slaper - dromer.
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018),
  2. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be