drievoudig

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • drie·vou·dig
Woordherkomst en -opbouw
stellend
onverbogen drievoudig
verbogen drievoudige
partitief drievoudigs

Bijvoeglijk naamwoord

drievoudig

  1. (scheikunde) driemaal dezelfde groep of binding bezittend
    • Glycerol is een drievoudige alcohol. 
  2. (sport) driemaal dezelfde titel verworven hebbend
    • Hij is de drievoudige wereldkampioen. 
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be