drieling

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • drie·ling
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘drie tegelijk geboren kinderen van één ouderpaar’ voor het eerst aangetroffen in 1773 [1]
  • afgeleid van drie met het achtervoegsel -ling [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord drieling drielingen
verkleinwoord drielingetje drielingetjes

Zelfstandig naamwoord

drieling m [3]

  1. meerling van drie stuks, drie uit één zwangerschap of dracht geboren kinderen of jongen
  2. drie zaken die tezamen een eenheid vormen
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen