drager

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • dra·ger
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord drager dragers
verkleinwoord dragertje dragertjes

Zelfstandig naamwoord

de dragerm

  1. een persoon die (letterlijk) draagt
    • De drager van de rugzak was Jan. 
  2. een dunne laag van een fotografische film die de lichtgevoelige emulsie beschermt en de film stevigheid geeft (ondergrond, onderlaag, substraat
    • Negatieven bestaan simpel gezegd uit twee lagen. In het geval van de 4x5 inch acetaat negatieven gaat het om een emulsie van gelatine waarop de afbeelding staat en een drager van acetaat. 
  3. een eigenaar
  4. (beroep) iemand die bij uitvaarten de kist met de overledene draagt
  5. voorwerp dat iets ondersteunt, een leuning, steun, stut
  6. (medisch) persoon die of dier dat iets bijzonders meedraagt of bij zich draagt
    • Een drager van het hiv-virus moet zich laten behandelen in een ziekenhuis. 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen