douarie

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • dou·a·rie
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord douarie douarieën
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de douariev

  1. (geschiedenis) vermogen dat een man aan zijn echtgenote schonk als inkomstenbron na zijn overlijden
    • Bij het huwelijk in 1598 was bepaald dat de bruid bij het overlijden van haar bruidegom kon rekenen op een douarie van driehonderd gulden. [3]
  2. (figuurlijk) (verouderd) zeer royaal geschenk
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen

Gangbaarheid

15 % van de Nederlanders;
10 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen