dorpers

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • dor·pers
Woordherkomst en -opbouw
stellend
onverbogen dorpers
verbogen dorperse

Bijvoeglijk naamwoord

dorpers

  1. behorend tot of passend bij de stand van dorpsbewoners, die weinig status had
    • Hij verkondigt hier dezelfde opvatting over dorpers gedrag als aanstonds in de dialoog met zijn moeder: dorpers is met iemand het bed delen zonder haar oprecht lief te hebben en daarvan blijk te geven. [1]
Synoniemen

Zelfstandig naamwoord

de dorpersmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord dorper
    • Maar dan gooit hij er, schelle dissonant, een volkse kreet tussendoor: 't zal van de winter vriezen aan hun billen. Zoiets merkten de dorpers nog niet zo héél lang geleden grinnikend op als ze meisjes voorbij zagen lopen in minirok. [2]

Gangbaarheid

Verwijzingen