dopeling

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • do·pe·ling
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord dopeling dopelingen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

dopeling m [2]

  1. iemand die gedoopt wordt
    • Na zijn studie was Hofman predikant in Den Helder, Ter Apel en Nieuwe Pekela, waarna hij ruim vijf jaar geleden naar de Baptistengemeente in Vroomshoop kwam. Afgelopen zondag leidde hij nog een doopdienst, omdat de dopeling dat graag wilde. [3] 
    • Zo krijgt Take me to church’ (Hozier) een verrassende wending met een doopscène. Il Signore (Richard Spokkereef) laat z’n volgelingen te water, waarbij één dopeling zelfs kopje onder gaat, maar niet alle bezoekers krijgen deze climax mee. [4] 
    • De katholieke doop vond plaats in de intieme kapel van het kasteel, waar Jeans zoon en opvolger groothertog Henri sinds de troonswisseling woont. Ouders van de dopeling zijn de in München wonende prinses Marie-Gabrielle van Nassau en de ondernemer Antonius Willms, die in 2017 zijn getrouwd. De prinses is de oudste dochter van prins Jean (61), de tweede zoon van de nu hoogbejaarde groothertog-emeritus. [5] 

Gangbaarheid

84 % van de Nederlanders;
80 % van de Vlamingen.[6]

Verwijzingen