Naar inhoud springen

doorzwom

Uit WikiWoordenboek

(klemtoonhomogram)

  • door·zwom

dóórzwom

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van doorzwemmen
    • ... dat ik doorzwom. 
    • ... dat jij doorzwom. 
    • ... dat hij, zij, het doorzwom. 
vervoeging van
doorzwemmen

doorzwóm

  1. enkelvoud verleden tijd van doorzwemmen
    • Ik doorzwom. 
    • Jij doorzwom. 
    • Hij, zij, het doorzwom.