doorrookte

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak

(klemtoonhomogram)

Woordafbreking
  • door·rook·te
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
doorroken

dóórrookte

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van doorroken
    • ... dat ik doorrookte. 
    • ... dat jij doorrookte. 
    • ... dat hij, zij, het doorrookte. 

Werkwoord

vervoeging van
doorroken

doorróókte

  1. enkelvoud verleden tijd van doorroken
    • Ik doorrookte. 
    • Jij doorrookte. 
    • Hij, zij, het doorrookte. 
  2. verbogen vorm van doorrookt, voltooid deelwoord van doorroken

Bijvoeglijk naamwoord

doorróókte

  1. verbogen vorm van de stellende trap van doorrookt
    • Met een gekwelde, doorrookte stem zong de zanger over zijn gestorven vrouw. 
     In de taxi naar huis, een gewone doorrookte Volvo, in alle discretie, was het een goed gevoel om weg te komen van het spektakel in Riche, ook al voelde het misschien een beetje vreemd om het op Erkki te schuiven.[1]

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “De tweede doodzonde” (2020), Uitgeverij Prometheus op Wikipedia, ISBN 9789044645149