doorreizen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak

(klemtoonhomogram)

Woordafbreking
  • door·rei·zen
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
doorreizen
reisde door
doorgereisd
zwak -d volledig

Werkwoord

dóórreizen [1]

  1. ergatief doorgaan met reizen, de reis voortzetten
    • We zijn daarna doorgereisd naar Portugal. 
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
doorreizen
doorreisde
doorreisd
zwak -d volledig

Werkwoord

doorréízen [2]

  1. overgankelijk een reis maken door (een gebied)
    • Ze hebben heel Europa doorreisd. 
Verwante begrippen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Zelfstandig naamwoord

de doorreizenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord doorreis

Gangbaarheid

Verwijzingen