doorluchtigheid
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- door·luch·tig·heid
Woordherkomst en -opbouw
- afgeleid van doorluchtig met het achtervoegsel -heid
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | doorluchtigheid | doorluchtigheden |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
- iets wat doorschijnend is
- een adellijke aanspreekvorm voor een hooggeplaatst persoon
- ▸ Dat zou wat moois zijn, je in slagorde opstellen in het gezicht van de vijand, bijzonder fraai De vijand is nog ver weg, uwe doorluchtigheid.[2]
Vertalingen
1. een adellijke aanspreekvorm voor een hooggeplaatst persoon
Gangbaarheid
- Het woord 'doorluchtigheid' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ “Oorlog en Vrede” (1869), van Oorschot, ISBN 978902825115 1