Naar inhoud springen

doorlezen

Uit WikiWoordenboek

(klemtoonhomogram)

  • door·le·zen
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
doorlezen
las door
doorgelezen
klasse 5 volledig [A]

[A] dóórlezen

  1. inergatief voortgaan met lezen.
    • Ondanks alle herrie las zij onverstoorbaar door. 
     Ik kon niet meer stoppen met lezen. Ik moest ook doorlezen om tot de genade komen die ook in de Bijbel staat.[3]
  2. overgankelijk in zijn geheel lezen.
    • We hebben het reglement nog eens goed doorgelezen. 
     Het is opvallend hoe weinig studenten hun eigen teksten eerst nog eens kritisch doorlezen, alvorens deze in te leveren;-[4]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
doorlezen
doorlas
doorlezen
klasse 5 volledig [B]

[B] doorlézen

  1. overgankelijk een tijdsbestek geheel met lezen doorbrengen.
    • Hij doorlas het hele weekeinde. 
  2. voltooid deelwoord van doorlezen
stellend
onverbogen doorlezen
verbogen
partitief doorlezens

[B] doorlézen

  1. veel literatuur gelezen hebbend
    • Hij is een doorlézen man. 
100 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[5]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3. Bronlink geraadpleegd op 17 november 2024 Weblink bron
    Derk Mulder interview door Sheila Kamerman
    “‘Ik moest doorlezen om tot genade te komen’” (16 december 2020) op nrc.nl op Wikipedia
  4. Bronlink geraadpleegd op 17 november 2024 Weblink bron
    Tom Rooduijn
    “De draad : De nieuwe ongeletterdheid (3)” (8 april 1998) op nrc.nl op Wikipedia
  5. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be