doorkammen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van doorkammen | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | doorkammen | door te kammen | ||||||
toekomend | zullen doorkammen door zullen kammen |
te zullen doorkammen door te zullen kammen | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben doorgekamd | te hebben doorgekamd | ||||||
toekomend | doorgekamd zullen hebben | doorgekamd te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
doorkammend | doorgekamd | ev. kam door |
mv. verouderd kamt door |
kamme door (bijzin) doorkamme | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |
tegenwoordig (o.t.t.) | kam door | kamt door | kamt door | kamt door | kamt door | kammen door | kammen door | kammen door | |
verleden (o.v.t.) | kamde door | kamde door | kamde door | kamde door | kamde door | kamden door | kamden door | kamden door | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal doorkammen | zult/zal doorkammen | zult/zal doorkammen | zult doorkammen | zal doorkammen | zullen doorkammen | zullen doorkammen | zullen doorkammen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou doorkammen | zou doorkammen | zou(dt) doorkammen | zoudt doorkammen | zou doorkammen | zouden doorkammen | zouden doorkammen | zouden doorkammen | |
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |
tegenwoordig (o.t.t.) | doorkam | doorkamt | doorkamt | doorkamt | doorkamt | doorkammen | doorkammen | doorkammen | |
verleden (o.v.t.) | doorkamde | doorkamde | doorkamde | doorkamde | doorkamde | doorkamden | doorkamden | doorkamden | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal doorkammen door zal kammen |
zult/zal doorkammen door zult/zal kammen |
zult/zal doorkammen door zult/zal kammen |
zult doorkammen door zult kammen |
zal doorkammen door zal kammen |
zullen doorkammen door zullen kammen |
zullen doorkammen door zullen kammen |
zullen doorkammen door zullen kammen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou doorkammen door zou kammen |
zou doorkammen door zou kammen |
zou(dt) doorkammen door zou(dt) kammen |
zoudt doorkammen door zoudt kammen |
zou doorkammen door zou kammen |
zouden doorkammen door zouden kammen |
zouden doorkammen door zouden kammen |
zouden doorkammen door zouden kammen | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb doorgekamd | hebt doorgekamd | hebt/heeft doorgekamd | hebt doorgekamd | heeft doorgekamd | hebben doorgekamd | hebben doorgekamd | hebben doorgekamd | |
verleden (v.v.t.) | had doorgekamd | had doorgekamd | had doorgekamd | hadt doorgekamd | had doorgekamd | hadden doorgekamd | hadden doorgekamd | hadden doorgekamd | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal doorgekamd hebben | zal/zult doorgekamd hebben | zult/zal doorgekamd hebben | zult doorgekamd hebben | zal doorgekamd hebben | zullen doorgekamd hebben | zullen doorgekamd hebben | zullen doorgekamd hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou doorgekamd hebben | zou doorgekamd hebben | zou/zoudt doorgekamd hebben | zoudt doorgekamd hebben | zou doorgekamd hebben | zouden doorgekamd hebben | zouden doorgekamd hebben | zouden doorgekamd hebben |