doorhollen

Uit WikiWoordenboek


Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • door·hol·len
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

doorhollen [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
doorhollen
holde door
doorgehold
zwak -d volledig
  1. voortgaan met rennen
  2. (figuurlijk) op een snelle, overhaaste manier ergens mee doorgaan
     Pechtold: Rutte is van "niks aan de hand en doorhollen"[2]
     Hij zegt niet met oogkleppen op te willen doorhollen "en dan op mijn 45ste of 50ste achterom te kijken en dan helemaal alleen te zijn".[3]
  3. ergens doorheen rennen

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Bronlink geraadpleegd op 10 december 2022 Weblink bron “Pechtold: Rutte is van "niks aan de hand en doorhollen"” (Dinsdag 10 maart 2015, 21:31), NOS
  3. Bronlink geraadpleegd op 10 december 2022 Weblink bron “Eurlings stapt uit de politiek” (Donderdag 11 maart 2010, 21:28), NOS