doorgever

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • door·ge·ver
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord doorgever doorgevers
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de doorgeverm

  1. iemand die een mededeling van één persoon vertelt aan een ander persoon
    • Aan de andere kant van het venster is met punaises een papiertje in het hout geprikt: voor het geval de biechteling zijn oefening van berouw niet meer uit het hoofd kent. Liever heeft Amantius dat iemand zijn eigen woorden kiest: "Gewoon: ik heb iets fout gedaan, God, en daar heb ik spijt van. Dat is ook de essentie", heft Amantius zijn vinger: "Langs de priester heen vraagt hij of zij om vergeving aan God. Ik ben niet de rechter. Ik ben slechts de toehoorder en de doorgever."[1] 
  2. iemand die iets van de ene persoon geeft aan een andere persoon
    • Nu kunnen alleen verkopers en minderjarigen een boete krijgen als zij de leeftijdsgrens van 18 jaar voor alcoholverkoop negeren. "Doorgevers"gaan vrijuit. Nico van der Lely, bekend van de Delftse alcoholpoli, kan zich goed voorstellen dat er een ontmoedigend effect uitgaat van de voorgestelde doorgeefboete. De kinderarts is groot voorstander van strenger handhaven, in combinatie met voorlichting. "Beboeten is gewoon nodig, het werkt goed."[2] 

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. Tubantia Tom Tacken 12 januari 2017
  2. Tubantia Heleen Boex 11 januari 2017
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be