Naar inhoud springen

doorbrak

Uit WikiWoordenboek

(klemtoonhomogram)

  • door·brak
vervoeging van
doorbreken

doorbrák

  1. enkelvoud verleden tijd van doorbreken
    • Ik doorbrak. 
    • Jij doorbrak. 
    • Hij, zij, het doorbrak. 
    • Het vogelgezang doorbrak de stilte in het bos. 
vervoeging van
doorbreken

dóórbrak

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van doorbreken
    • ... dat ik doorbrak. 
    • ... dat jij doorbrak. 
    • ... dat hij, zij, het doorbrak. 
    • De kampeerder gooide de takken die hij eerst doorbrak op het vuur.