doom

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • doom
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord doom -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

doom m [2]

  1. damp, nevel
Afgeleide begrippen
Woordherkomst en -opbouw
  • van het Engels
enkelvoud meervoud
naamwoord doom -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

doom

  1. doem, verdoemenis
Afgeleide begrippen

Meer informatie

Werkwoord

vervoeging van
domen

doom

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van domen
    • Ik doom. 
  2. gebiedende wijs van domen
    • Doom! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van domen
    • Doom je? 

Gangbaarheid

35 % van de Nederlanders;
45 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen