doodsteek

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • dood·steek

Werkwoord

vervoeging van
doodsteken

doodsteek

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van doodsteken
    • ... dat ik doodsteek. 
enkelvoud meervoud
naamwoord doodsteek doodsteken
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de doodsteekm

  1. (figuurlijk) een handeling waarmee men iemand heel erg kwetst
    • Het bedrog van de ontrouwe echtgenoot werd door de vrouw als een doodsteek ervaren.  
Synoniemen

Gangbaarheid

97 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be