dominoën/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van dominoën
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		dominoën			te dominoën
	toekomend		zullen dominoën			te zullen dominoën
voltooid	tegenwoordig		hebben gedominood			te hebben gedominood
	toekomend		gedominood zullen hebben			gedominood te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	dominoënd		gedominood			ev. domino	mv. verouderd dominoot	dominoë
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	domino	dominoot	dominoot	dominoot	dominoot	dominoën	dominoën	dominoën
verleden (o.v.t.)	dominode	dominode	dominode	dominode	dominode	dominoden	dominoden	dominoden
toekomend (o.t.t.t.)	zal dominoën	zult/zal dominoën	zult/zal dominoën	zult dominoën	zal dominoën	zullen dominoën	zullen dominoën	zullen dominoën
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou dominoën	zou dominoën	zou(dt) dominoën	zoudt dominoën	zou dominoën	zouden dominoën	zouden dominoën	zouden dominoën
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb gedominood	hebt gedominood	hebt/heeft gedominood	hebt gedominood	heeft gedominood	hebben gedominood	hebben gedominood	hebben gedominood
verleden (v.v.t.)	had gedominood	had gedominood	had gedominood	hadt gedominood	had gedominood	hadden gedominood	hadden gedominood	hadden gedominood
toekomend (v.t.t.t.)	zal gedominood hebben	zal/zult gedominood hebben	zult/zal gedominood hebben	zult gedominood hebben	zal gedominood hebben	zullen gedominood hebben	zullen gedominood hebben	zullen gedominood hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou gedominood hebben	zou gedominood hebben	zou/zoudt gedominood hebben	zoudt gedominood hebben	zou gedominood hebben	zouden gedominood hebben	zouden gedominood hebben	zouden gedominood hebben