domácí
Uiterlijk
- do·má·cí
- -
- meestal in meervoudsvorm
- Internetová jazyková příručka - Ústav pro jazyk český AV ČR (Tsjechisch)
- Slovník spisovného jazyka českého - Ústav pro jazyk český AV ČR (Tsjechisch)
domácí v
- huiseigenares
- (sport) vrouwelijk thuisspelend team
- -
- meestal in meervoudsvorm
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
nominatief | domácí | domácí |
genitief | domácí | domácích |
datief | domácí | domácím |
accusatief | domácí | domácí |
vocatief | domácí | domácí |
locatief | domácí | domácích |
instrumentalis | domácí | domácími |
- Internetová jazyková příručka - Ústav pro jazyk český AV ČR (Tsjechisch)
- Slovník spisovného jazyka českého - Ústav pro jazyk český AV ČR (Tsjechisch)
domácí v
- thuis gemaakt; met betrekking tot thuis
- «Dala nám domácí paštiku.»
- Zij heeft ons een thuis gemaakte pasteien.
- «Dala nám domácí paštiku.»
- inheems; met betrekking tot eigen volk of land
- huiselijk; doen denkend aan thuis
- «Vládne tu domácí atmosféra.»
- Er heerst hier een huiselijke atmosfeer.
- «Vládne tu domácí atmosféra.»
- -
- cizí, zahraniční
- -
Categorieën:
- Woorden in het Tsjechisch
- Woorden in het Tsjechisch met IPA-weergave
- Woorden in het Tsjechisch met audioweergave
- Achtervoegsel -í in het Tsjechisch
- Zelfstandig naamwoord in het Tsjechisch
- Sport in het Tsjechisch
- Mannelijk zelfstandig naamwoord in het Tsjechisch
- Bezield mannelijk zelfstandig naamwoord in het Tsjechisch
- Vrouwelijk zelfstandig naamwoord in het Tsjechisch
- Bijvoeglijk naamwoord in het Tsjechisch
- Zacht bijvoeglijk naamwoord in het Tsjechisch