doling

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • do·ling
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord doling dolingen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de dolingv

  1. dwaling, afdwaling
     De zondaars menen dat alle dingen vrij, veilig en zeker zijn, terwijl zij zonder berouw in hun zonden voortgaan. Het is nodig dat hen deze schellen van de ogen worden afgelicht en dat zij van die doling worden genezen.[2]
  2. (religie) verkeerde opvatting of mening
Synoniemen

Gangbaarheid

37 % van de Nederlanders;
38 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Bronlink Weblink bron “Geen vrucht” (23-08-2002), Reformatorisch Dagblad
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be