dolblij

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • dol·blij
Woordherkomst en -opbouw
stellend
onverbogen dolblij
verbogen dolblije
partitief dolblijs

Bijvoeglijk naamwoord

dolblij

  1. in een uitgelaten bui, heel erg vrolijk van stemming, buitengewoon blij, enorm blij
    • Ze zijn dolblij, net als Hollandsche jongens met de eerste sneeuw. [2] 
     Wat een tocht! Na zeven weken lopen had ik nog niet eens een kwart van de hele trail afgelegd, maar ik was dolblij dat ik de hete woestijn eindelijk achter me kon laten.[3]
     Als je privéles nam van een of andere bijklussende leraar vroegen ze vijftien kroon per uur, had ik uitgezocht. Ik bood Clark aan het voor de helft van de prijs te doen. Hij was dolblij met het aanbod en dat was niet bepaald wat ik had verwacht.[4]
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[5]

Verwijzingen

  1. "dolblij" in:
    Sijs, Nicoline van der
    , Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org
    ; ISBN 90 204 2045 3
  2. Bron:
    Jacob Israël de Haan
    Feuilletons in het Algemeen Handelsblad 1919-1924
    Algemeen Handelsblad, Amsterdam 1919-1924
  3. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers op Wikipedia
  4. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Echte Amerikaanse jeans” (2017), Uitgeverij Prometheus, ISBN 9789044632767
  5. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be