doktert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • dok·tert

Werkwoord

vervoeging van
dokteren

doktert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van dokteren
    • Jij doktert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van dokteren
    • Hij doktert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van dokteren
    • Doktert! 

Gangbaarheid