doelpunt

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

commentaar op het doelpunt dat Marco van Basten maakte in 1988
Uitspraak
Woordafbreking
  • doel·punt
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord doelpunt doelpunten
verkleinwoord doelpuntje doelpuntjes

Zelfstandig naamwoord

het doelpunto

  1. (sport) punt dat men bij spelen, met name voetbal, behaalt, wanneer de bal of een ander voorwerp waarmee gespeeld wordt, door het doelvlak van de tegenstander gaat
     Ergens in de tweede helft, vraag me niet welke minuut want jullie weten dat ik daar bijna nooit op let, maakte Nederland een doelpunt.[2]
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
doelpunten

doelpunt

  1. enkelvoud tegenwoordige tijd van doelpunten
  2. gebiedende wijs van doelpunten

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen