doelpoging

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • doel·po·ging
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord doelpoging doelpogingen
verkleinwoord doelpoginkje doelpoginkjes

Zelfstandig naamwoord

de doelpogingv

  1. (sport) de keer dat men een doelpunt probeert te maken in een wedstrijd door op het doel te schieten
     Na eerst een mooie dribbel en een schot naast van Vicente Besuijen is het nu Amir Catic met een doelpoging na goed doorzetten van Jonas Arweiler. VVV-keeper Thorsten Kirschbaum redt zijn voeten.[1]
     En een nog 'mooier' feitje voor bij de koffieautomaat: drie dagen eerder ondernam het Nederlands elftal tegen Mexico tussen de 27ste en 87ste minuut zelfs geen enkele doelpoging. Niet tussen de palen en niet daarnaast of daarover.[2]

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 15 november 2022 Weblink bron
    NOS Voetbal
    “Selahi laat geweldige kans liggen om Twente naar koppositie te schieten” (Zaterdag 3 oktober 2020, 20:44), NOS
  2. Bronlink geraadpleegd op 15 november 2022 Weblink bron
    NOS Voetbal
    “Aanvallend onmachtig struikelt Oranje richting negatief record” (Dinsdag 13 oktober 2020, 07:12), NOS