divanbed

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • di·van·bed
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord divanbed divanbedden
verkleinwoord divanbedje divanbedjes

Zelfstandig naamwoord

divanbed o [1]

  1. (meubel) een rustbank zonder leuning waarop men ook zou kunnen slapen
    • Hij bleef op den rug liggen en begon voorzichtig met zijn linkerhand, dan met zijn rechter rondom zich te strijken. Hij grinnikte weer: hij lag niet in en zelfs niet op het divanbed, maar op de vacht voor den haard; hoe hij daarop in slaap was gevallen?! [2] 
Hyperoniemen

Gangbaarheid

76 % van de Nederlanders;
76 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen