distribueer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • dis·tri·bu·eer

Werkwoord

vervoeging van
distribueren

distribueer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van distribueren
    • Ik distribueer. 
  2. gebiedende wijs van distribueren
    • Distribueer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van distribueren
    • Distribueer je?