distantiëren/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van distantiëren
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		distantiëren			te distantiëren
	toekomend		zullen distantiëren			te zullen distantiëren
voltooid	tegenwoordig		hebben gedistantieerd			te hebben gedistantieerd
	toekomend		gedistantieerd zullen hebben			gedistantieerd te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	distantiërend		gedistantieerd			ev. distantieer	mv. verouderd distantieert	distantiëre
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	distantieer	distantieert	distantieert	distantieert	distantieert	distantiëren	distantiëren	distantiëren
verleden (o.v.t.)	distantieerde	distantieerde	distantieerde	distantieerde	distantieerde	distantieerden	distantieerden	distantieerden
toekomend (o.t.t.t.)	zal distantiëren	zult/zal distantiëren	zult/zal distantiëren	zult distantiëren	zal distantiëren	zullen distantiëren	zullen distantiëren	zullen distantiëren
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou distantiëren	zou distantiëren	zou(dt) distantiëren	zoudt distantiëren	zou distantiëren	zouden distantiëren	zouden distantiëren	zouden distantiëren
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb gedistantieerd	hebt gedistantieerd	hebt/heeft gedistantieerd	hebt gedistantieerd	heeft gedistantieerd	hebben gedistantieerd	hebben gedistantieerd	hebben gedistantieerd
verleden (v.v.t.)	had gedistantieerd	had gedistantieerd	had gedistantieerd	hadt gedistantieerd	had gedistantieerd	hadden gedistantieerd	hadden gedistantieerd	hadden gedistantieerd
toekomend (v.t.t.t.)	zal gedistantieerd hebben	zal/zult gedistantieerd hebben	zult/zal gedistantieerd hebben	zult gedistantieerd hebben	zal gedistantieerd hebben	zullen gedistantieerd hebben	zullen gedistantieerd hebben	zullen gedistantieerd hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou gedistantieerd hebben	zou gedistantieerd hebben	zou/zoudt gedistantieerd hebben	zoudt gedistantieerd hebben	zou gedistantieerd hebben	zouden gedistantieerd hebben	zouden gedistantieerd hebben	zouden gedistantieerd hebben

vervoeging van het Nederlandse werkwoord zich distantiëren
tegenwoordige tijd					verleden tijd				toekomende tijd
enkelvoud			meervoud		enkelvoud		meervoud		enkelvoud		meervoud
1	ik	distantieer me	wij, we	distantiëren ons	ik	distantieerde me	wij, we	distantieerden ons	ik	zal me distantiëren	wij, we	zullen ons distantiëren
2	jij, je	distantieert je	jullie	distantiëren je	jij, je	distantieerde je	jullie	distantieerden je	jij, je	zal, zult je distantiëren	jullie	zullen je distantiëren
	u	distantieert zich/u	u	distantieert zich/u	u	distantieerde zich/u	u	distantieerde zich/u	u	zult zich/u distantiëren	u	zult zich/u distantiëren
	gij, ge	distantieert u	gij, ge, gijlieden	distantieert u	gij, ge	distantieerde u	gij, ge, gijlieden	distantieerde u	gij, ge	zult u distantiëren	gij, ge gijlieden	zult u distantiëren
3	hij, zij, het	distantieert zich	zij, ze	distantiëren zich	hij, zij, het	distantieerde zich	zij, ze	distantieerden zich	hij, zij, het	zal zich distantiëren	zij, ze	zullen zich distantiëren
onvoltooid deelwoord				voltooide tijd			gebiedende wijs			aanvoegende wijs
zich distantiërend				zich gedistantieerd hebben			distantieer u/je , distantieert je			distantiëre zich